Er viel een diepe stilte toen juf Joke begon te vertellen, een zaklamp onder haar gezicht voor dramatisch effect.
Het was de ideale avond voor spookverhalen. Kil en bewolkt, zelfs de maan liet zich amper zien. Op het knetterende kampvuur na was het erf van de kampeerboerderij aardedonker.
Mijn diepgelovige ouders zouden de verhalen met afschuw hebben aangehoord, over tieners die werden opgejaagd door spoken.
11 jaar was ik. Een angstig kind, bang voor het onbekende. Schoolkamp was een van de ergste dingen die me kon overkomen.
Terwijl mijn klasgenootjes ademloos naar de juf luisterden, trokken mijn ogen steeds meer naar het vuur. De onvoorspelbare bewegingen van de vlammen hadden een hypnotiserende werking. Eerst was dat alles wat ik zag: dansende vlammen.
Maar toen begon ik andere dingen te ontwaren. Er was daar iets, in het vuur.
Ik kan het niet anders omschrijven dan een diepe grot, een krater. De monding werd verlicht door het vuur, een combinatie van donkere schaduwen en grof gesteente.
Met enige moeite lukte het me om mijn blik los te trekken van de vlammen, en ik keek naar rechts, naar mijn vriend Ties. Hij zat ademloos naar de juf te luisteren.
Ik stootte hem aan en hij schrok op. “Wat?”
“Zie je dat, in het vuur?”
Met gefronste wenkbrauwen tuurde Ties in het kampvuur. “Wat?” herhaalde hij.
Ik keek ook en was verbaasd dat ik nu alleen vlammen zag.
“Net was er nog…”
“Ssst”, siste een van mijn klasgenootjes, en Ties en ik richtten onze aandacht weer op de juf.
Maar zodra ik het vuur in staarde, verscheen de grot weer, alsof hij er altijd was geweest.
Hoe langer ik ernaar keek, hoe ongemakkelijker ik me voelde. Erger nog, het gapende gat achter de vlammen nam mijn gezichtsveld steeds meer in.
Langzaam verdwenen mijn klasgenootjes uit beeld, de juf, de omgeving. Ik werd omringd door vuur en staarde onvrijwillig de diepte in. De stem van juf Joke klonk ver weg, alsof ze ergens in een weiland stond.
Ik kon het niet helpen, uit mijn mond ontsnapte een zacht gejammer. Maar niemand leek me te horen.
Het lukte om iets te verschuiven in mijn kleermakerszit. Precies op dat moment zag ik beweging. Eerst was het alleen een onduidelijke vorm, kon ik mezelf nog voorhouden dat het de vlammen waren.
Enkele momenten later wist ik het zeker: iets of iemand wurmde zich langzaam uit de donkere grot.
Opnieuw wilde ik mijn blik lostrekken van het vuur, Ties aanstoten. Maar mijn lichaam was verlamd. Ik deed mijn mond open om te schreeuwen, maar er kwam geen geluid.
Ik beleefde een nachtmerrie, terwijl ik klaarwakker was.
En dus staarde ik gedwongen naar de gehoornde figuur die langzaam maar zeker materialiseerde.
Het lichaam van de demoon was dieprood en geblakerd. Zijn ogen waren twee zwarte kolen, zijn mond krulde in een sardonische grijns.
Machteloos was ik, zelfs toen hij zijn klauwen om de randen van de grot krulde en uit de vlammen stapte. Het monster torende hoog boven me uit.
Niemand leek iets te merken. Het leek alsof ik alleen op de wereld was.
Met een van zijn reusachtige armen nagelde hij me moeiteloos tegen de grond. De klauwen van de demoon prikten in mijn borst. Op dat moment wist ik zeker dat ik ging sterven.
Wat kon ik doen, 11-jarig jochie dat al bang was voor zijn eigen schaduw?
Als product van de Bible belt deed ik het enige wat ik dacht dat ik kón doen.
“In de naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest, laat me los”, fluisterde ik. Waar de woorden vandaan kwamen wist ik niet, of hoe ik plotseling mijn stem had gevonden.
Maar de ijzeren greep van de demoon verslapte. Ik herhaalde de woorden, luider nu, en hij liet me los. Ik schreeuwde het uit.
“Wat is er? Jos, wat is er?”
Ik lag nog op mijn rug en iemand schudde me voorzichtig heen en weer. Het was juf Joke. Om haar heen zag ik mijn klasgenootjes met grote ogen naar me kijken.
Ze gaf me mijn mok chocomelk. “Hier, drink even iets. Wat gebeurde er?”
Ik staarde naar het knetterende kampvuur. Alleen vlammen.
“In slaap gevallen”, mompelde ik. “Was aan het dromen, denk ik.”
Om me heen grinnikten mijn klasgenootjes en zelfs op het gezicht van de juf verscheen een voorzichtige glimlach. Opgelucht dat een van haar kinderen geen beroerte had gekregen, waarschijnlijk. Angst maakte plaats voor schaamte.
We bleven nog even bij het vuur zitten, poften wat marshmallows en keerden uiteindelijk terug naar de boerderij. Ik keek een aantal keer voorzichtig naar het kampvuur, maar er gebeurde niets meer.
Toen we in bed lagen vertelde ik Ties wat er was gebeurd. Hoewel hij aandachtig luisterde, zag ik aan zijn gezicht dat hij weinig van het verhaal geloofde.
Ik kon het hem niet kwalijk nemen.
De volgende dag, net toen we naar huis zouden gaan, hingen we wat rond bij het smeulende kampvuur. Bij daglicht was het allemaal veel minder indrukwekkend dan ’s avonds.
In gedachten prikte ik wat in de kolen met een tak, toen ik Ties naar adem hoorde happen. Met een ruk draaide ik me om.
“Wat?”
Mijn vriend wees, met trillende vingers. Het was ongeveer de plek waar ik gisteren had gezeten.
Daar, uitgetekend in de as, stond een reusachtige voetafdruk.
Ik was niet eens verbaasd. Die ochtend had ik een grote schram op mijn borst aangetroffen.